Bomen en struiken
Hoe groot precies het aantal verschillende soorten planten is op Westerbergen is niet bekend. Dat is trouwens ook niet gemakkelijk te bepalen, omdat men zo gauw een klein plantje over het hoofd ziet. Anders is het bij de bomen en struiken. Hier loopt men niet zomaar langs. Welgeteld komen er op Westerbergen zo ongeveer veertig verschillende soorten voor, hetgeen toch ook een respectabel aantal is.In het onderstaande zullen echter net als bij de wilde planten slechts een beperkt aantal besproken worden en in principe alleen die, welke in hoeveelheden voorkomen. Voorop gesteld moet dan verder worden dat men bomen en struiken in twee grote groepen kan verdelen en wel in naaldbomen en loofbomen. De naaldbomen blijven op een enkele uitzondering na het gehele jaar groen, de loofbomen verliezen in de herfst hun bladeren. Beide groepen komen op Westerbergen in vrijwel gelijke hoeveelheden voor. De naaldbomen vooral in het eigenlijke bosgedeelte, de loofbomen in het bijzonder tussen de bungalows met nummers 34 en hoger en op het kampeerterrein.
Tot de naaldbomen behoren in de eerste plaats de dennen en de sparren. Hier begint al dadelijk een verwarring, omdat velen dennen voor sparren aanzien en omgekeerd. De verwarring is vooral ontstaan door het spraakgebruik met betrekking tot de kerstbomen. De kerstboom is namelijk een spar, hoewel men het vaak heeft over kerstdennetje. Ook het bekende kerstlied ‘o dennenboom, o dennenboom’ is in deze een schuldige. Toch lijken dennen en sparren allerminst op elkaar. De den heeft wanneer hij wat ouder geworden is een kale stam en alleen in de top takken met naalden. De vorm van de boom is dus een bol op een stok. De spar heeft laag bij de grond nog takken vol groen, hij is daar breed en wordt hoe langer hoe smaller. De vorm is die van een kegel. Een tweede gemakkelijk te onderscheiden verschil is de lengte van de naalden. Dennennaalden zijn lang, tenminste vier centimeter en staan meestal met twee bij elkaar. Sparrennaalden zijn kort, hooguit twee centimeter. De naalden staan afzonderlijk op de takjes.
Op Westerbergen is de den de meest voorkomende boom. Vooral achter het hoofdgebouw en op het gedeelte van de bungalows 1 tot 34 staan overwegend dennen. Ook op het kampeerterrein bij het eerste toiletgebouw staan groepjes dennen. Deze dennen zijn allemaal zogenaamde grove dennen. Dat is in Nederland de meest voorkomende soort. De naalden zijn groen, maar hebben een enigszins grijsblauwe tint, zodat deze dennen in een bos waar ook sparren staan mooi afsteken tegen het donkergroen van deze bomen.
Wanneer dennen naast elkaar in een bos staan, drukken zij als het al groeiende elkaar omhoog. Zo ontstaan mooie, rechte stammen. Dennenzaden kunnen echter overal terechtkomen, bijvoorbeeld op de open heide. Ontkiemd zo’n zaadje, dan staat de opgroeiende den aan alle winden bloot. Hij groeit vaak breed uit en de stam kan heel grillige vormen aannemen. Deze zomaar opgroeiende dennen die in feite dus gewoon grove dennen zijn, worden vaak aangeduid met de naam vliegdennen. Er staan er heel wat op het aangrenzende heidegebied en in het Echtener zand, alwaar ook vele behoorlijk oude exemplaren voorkomen. Bij die oude dennen is het de moeite waard de schors eens van dichtbij te bekijken. Deze is op de meest fantastische wijze opengebarsten en overal ziet men verschillende schorslagen, waardoor een bijzonder mooi patroon is ontstaan.
Bij bomen denkt men niet dadelijk aan bloemen. Toch bloeien de bomen ook. De den doet dit op een bijzondere wijze en wel door twee soorten bloemen, namelijk mannelijke en vrouwelijke bloemen. In de mannelijke bloemen ontstaat het stuifmeel, in de vrouwelijke vindt de bevruchting plaats en deze veranderen naderhand in denappels, waarin het zaad zit. De bloemen zijn in verhouding tot de grote bomen klein, maar toch duidelijk zichtbaar. De mannelijke bloem is als het ware een zwavel - gele verzameling knobbeltjes van een paar centimeter lengte. Staat deze in volle bloei, zo in mei of juni, dan ontstaat een wolk van stuifmeel als men er tegenaan blaast. De vrouwelijke bloemen zijn roodachtig – paarse knobbeltjes aan het einde van een kort takje. Zoals gezegd ontstaan hieruit de denappels, welke min of meer eivormig zijn. Zij zijn eerst groen en worden naderhand donkerbruin. Als de zaden rijp zijn gaan de houtige schubben van elkaar, zodat de zaden, voorzien van een vleugeltje kunnen wegwaaien. Uiteindelijk valt de denappel van de boom.
De grove den is een grote boosdoener bij bosbranden of liever gezegd: de mens in de meeste gevallen, maar de grove den is de meest brandbare boom. Wordt de den ouder en groter dan verdwijnen de naalden aan de onderste takken die afsterven en afvallen. Kleine dode takjes blijven meestal zitten. Deze kleine takjes drogen nu uit en zijn uiterst brandbaar. Wanneer nu een brand over de grond kruipt kunnen de kleine takjes spoedig vlamvatten en n een minimum van tijd is de brand boven in de boom gekomen, waarna in één keer de gehele kroon met de brandbare naalden één vuurzee is. Ter beperking van het brandgevaar is daarom noodzakelijk dat tot een hoogte van circa twee meter alle dode takjes van de den worden verwijderd. Er is dan kans dat de brand onder de bomen door gaat. Alle grotere grove dennen op Westerbergen hebben deze bewerking ondergaan.
Behalve de grove den zijn er nog vele andere dennensoorten, zoals de zee den, die bijzonder lange naalden heeft van wel tien tot twintig centimeter toe en die een mooie, frisgroene kleur hebben. Alles is bij de zee den groter dan bij de grove den. De mannelijke bloem, die hier wat meer eivormig is, heeft de grootte van een kippenei. De kleur hiervan is wat meer beige. De vrouwelijke bloem is donkerrood en staat op langere takjes die meestal recht overeind staan en daardoor haast op kaarsen lijken. Tenslotte zitten er denappels aan die een l engte van zeker twaalf centimeter kunnen bereiken.
Meteen rechts bij de ingang van het terrein staat een groepje zee dennen en verder bij de bungalows 123 tot 125. Ook aan de rondweg over het bungalowgedeelte staan hier en daar exemplaren. Of het zal lukken de zee dennen tot in een verre toekomst op Westerbergen te houden is een vraag. Zee dennen horen namelijk thuis aan de Middellandse zee, vandaar de naam. Het is in Drenthe eigenlijk te koud voor deze soort. Ze zijn bijzonder vorstgevoelig en bij strenge vorst sneuvelen er nogal wat. Bij de zee den ligt het net omgekeerd als bij de kraaiheide. Kraaiheide kwam veel voor in Drenthe en niet in Brabant en de zee den komt meer in Brabant voor, want daar is het vaak warmer dan in Drenthe.
Zijn de zee dennen eenmaal wat ouder dan worden zij minder vorstgevoelig. Zo staat in het Echtener Zand dicht bij de zandverstuiving een vrij grote groep zee dennen die het allemaal uitstekend doen. De zee dennen op Westerbergen zijn nog jong. Ze zijn op Westerbergen uit zaad gekweekt en wel in het jaar 1964. Ze groeien snel, maar zijn nog niet zo ver dat ze in bloei komen. Om dit te zien moet men naar het Echtener Zand.
Tot slot nog één soort dennen, namelijk de weymouthden. Het zijn er niet veel op Westerbergen, maar zij staan op een veldje bij elkaar aan de andere kant van de weg langs het sportterrein bij de bungalows 136 en 140. Het is een bijzonder mooie soort met naalden van weer een andere kleur groen, zwemend naar olijfgroen. De naalden zijn bijzonder fijn en zacht, in tegenstelling met de grove den waar de naalden door hun stevigheid en scherpe punt echt kunnen prikken. De weymouthden zijn als tweejarige boompjes in 1964 op Westerbergen gekomen. Zij schijnen zich er goed thuis te voelen, want zij groeien goed op en zijn al meer dan manshoog.
Na de den komt de spar aan de beurt.
Het zijn met hun kegelvorm en diep donkergroene korte naalden echt statige bomen, vooral ook omdat zij meestal zo keurig rechtop groeien. Ook bij de sparren zijn verschillende soorten. De op Westerbergen meest voorkomende soort is de gewone kerstboom, die officieel fijnspar heet. De meeste exemplaren staan op het tegen de oostgrens liggende bosgedeelte. Bijzonder mooi is het in het voorjaar uitlopen van de spar. De nieuwe stukjes tak met naalden zijn dan lichtgroen. In de loop van de zomer wordt dit steeds donkerder, zodat aan het einde van de zomer geen onderscheid meer te zien is tussen oud en nieuw. De bloeiwijze van de spar met mannelijke en vrouwelijke bloemen is vrijwel gelijk aan die van de den. De meeste sparren op Westerbergen zijn nog niet oud genoeg om in bloei te komen. De sparappels zijn anders van vorm dan de denappels. De sparappels zijn namelijk vrij lang en dun: ze hebben een cilindrische vorm.
Een andere soort is de Kaukasus par.
Deze is gemakkelijk van de fijnspar te onderscheiden door zijn hele kleine naalden, ongeveer een halve centimeter, die plat tegen de takken aanliggen. Bovendien zit er een glans over. Zoals de naam ook al aangeeft komt deze soort oorspronkelijk uit het Kaukasus gebergte, waar ze op grote hoogte en dus met lage temperaturen groeien. In een koude omgeving groeit alles veel langzamer dan in de warmte. Ook wanneer zo’n soort naar warmere luchtstreken wordt overgebracht, blijft de groei beperkt. Duidelijk is dit te zien aan de exemplaren op Westerbergen. Zij staan links en rechts op het grasveld voor het hoofdgebouw bij de ingang en bij de uitgang van het terrein. Bij de ingang staan rechts zee dennen en links Kaukasus sparren. Net als de zee dennen zijn de Kaukasus sparren op Westerbergen in 1964 uit zaad gekweekt.
Om de verwarring tussen de den en de spar nog groter te maken is er nog een boomsoort, namelijk de Douglas. Hij wordt zowel Douglas den als Douglas spar genoemd en hij hoort eigenlijk bij geen van beide thuis. Er staan een aantal verschillende exemplaren in het bos achter het hoofdgebouw. Op het eerste gezicht lijken ze op de fijnspar. Ook de donkergroene kleur is vrijwel gelijk. Het verschil zit vooral in de naalden. Deze zijn bij de Douglas wat langer, plat en dun en daardoor gemakkelijk te buigen en bovendien prikken ze niet. Het meest merkwaardige van de Douglas is dat hij een zwakke, zoete geur verspreidt en dat er smaak aan de naalden zit. Wanneer men zijn tanden in de naalden zet proeft men iets dat lijkt op goedkope zuurtjes.
De jeneverbes komt weinig voor op Westerbergen. Er staat er maar één. De jeneverbes is een naaldboom die ’s winters groen blijft. Het merkwaardige is zijn vorm. De boom groeit stijl omhoog als een soort zuil, waardoor hij duidelijk opvalt.
Wanneer men achter het sportveld langs de bungalows 135, 134, 133 en 132 doorloopt tot het grote ven en daar linksaf slaat, kan men de jeneverbes na een tiental meters links van de weg, min of meer verstopt achter een lijsterbes zien staan. Aan de jeneverbes komen aan het einde van het jaar blauw -zwarte besjes. Deze werden vroeger gebruikt bij de bereiding van de jenever, om daaraan de typische smaak te geven. Men zou dus veronderstellen dat de jeneverbes door de jenever aan zijn naam is gekomen. In werkelijkheid ligt het andersom. De officiële Latijnse naam van deze struik is juniperus. Dit is in het Nederlands verbastert tot jeneverbes en de drank heeft zijn naam aan de struik te danken.
De jeneverbes groeit bijzonder langzaam, maar kan zeer oud worden. Struiken van een paar honderd jaar zijn geen zeldzaamheid. Zij zijn dan echter nog niet groter geworden dan een meter of vijf á zes. Vroeger kwam de jeneverbes veel op heidevelden voor. Hij werd in verband met zijn scherpe, spitse naalden door de schapen niet opgegeten. Door allerlei omstandigheden zijn er veel verdwenen en juist door zijn langzame groei verdwijnen er meer dan er nieuwe bijkomen. Hierdoor wordt de jeneverbes langzamerhand vrij zeldzaam, hetgeen te betreuren is, omdat een veld van jeneverbessen door zijn eigenaardige zuilvorm en het afsteken van de groene struik tegen de paarse heide zo’n bijzonder effect geeft. Een gelukkige omstandigheid voor Westerbergen is dat er vlak in de buurt, namelijk in het Echtener Zand, vooral in het achterste gedeelte nog een vrij grote hoeveelheid staat, hetgeen dan ook de reden is waarom aan het ene exemplaar van Westerbergen de eer van beschrijving waardig is gekeurd.
Men kan zich voorstellen dat wanneer men vroeger in dichte mist over de heide liep en ineens uit die mist een jeneverbes zichtbaar werd, dit min of meer als een spookverschijning werd aangezien. In vele oude Drentse spookverhalen spelen de ‘’ witte wieven’’ een rol. Deze witte wieven zijn kennelijk op de jeneverbessen geïnspireerd.
De tweede uitzondering voor het aanduiden van een boomsoort, waarvan er niet veel op Westerbergen voorkomen, heeft betrekking op de metasequoia en wel omdat deze boomsoort zo’n interessante geschiedenis heeft. Westerbergen heeft drie stuks. Twee staan op het terras van het hoofdgebouw aan de zijde van de speeltuin. Het derde exemplaar, dat het wat minder goed doet, staat tussen de beide anderen o de speeltuin. Zij gelijken iets op de sparren, omdat de vorm van de boom min of meer een kegel is. De naalden zijn plat en zeer dun, zodat zij eigenlijk meer op blaadjes dan op naalden lijken.
De geschiedenis van deze boomsoort is de volgende:
Bekend was uit versteende fossielen dat hij in een heel ver verleden had bestaan en zelfs in grote aantallen. Men dacht dat hij net als vele andere planten en boomsoorten uit de voor historie was uitgestorven. In het jaar 1941 heeft een expeditie naar de binnenlanden van China plaatsgevonden en door toeval ontdekte deze expeditie een dal, dat vol stond met de hier bedoelde boomsoort, die de Latijnse naam metasequoia heeft gekregen. Later en wel in 1948 heeft nogmaals een expeditie plaatsgevonden, waarbij men zoveel mogelijk zaden verzameld heeft. Deze zaden zijn in de gehele wereld over een aantal bosbouwproefstations verdeeld en zo heeft het Nederlands bosbouwproefstation te Wageningen eveneens een hoeveelheid ontvangen. De zaden bleken vlot te ontkiemen en op deze wijze is dus de metasequoia in Nederland terecht gekomen. Aangezien de boomsoort oorspronkelijk niet bekend was, bestaat er geen Nederlandse naam. De boomsoort wordt dus steeds met de Latijnse naam aangeduid.
Het blijkt dat de groeiomstandigheden hier niet zo veel afwijken van die van het Chinese dal, waar hij vandaan komt. De bomen zijn daardoor snel en vlot opgegroeid. Omdat de bomen nog zo jong zijn hebben de Nederlandse exemplaren nog geen zaad geleverd. De bomen laten zich echter vrij gemakkelijk stekken, zodat men ze thans veel als sierboom in tuinen en parken aantreft.
Met deze bijzondere soort worden de naaldbomen besloten, zodat nu de loofbomen aan de beurt komen. De Nederlandse boom bij uitnemendheid en die van Drenthe in het bijzonder is de eik. Dit komt niet omdat er thans nog een grote overvloed van eiken in Nederland aanwezig is, maar dit was in het verleden anders. De eik levert een kwalitatief uitstekende houtsoort die vroeger voor letterlijk alles gebruikt werd zoals voor het maken van woningen, bruggen, meubels etc. Er is dus veel gekapt en omdat de eik langzaam groeit, kan net als bij de jeneverbessen de aanplant het kappen niet bijhouden. De eik is namelijk eerst na ongeveer 100 jaar kaprijp. Ook bij de aanleg van nieuwe bossen komt de eik niet zoveel meer voor, omdat men graag spoedig resultaat van de aanplant wil zien.
Op Westerbergen komt de eik gelukkig nog vrij veel voor. Er staan al behoorlijke exemplaren in het bos achter het hoofdgebouw, maar ook verder over het gehele terrein komt men ze tegen, hetzij alsnog betrekkelijk kleine bomen. De eik wordt altijd beschouwd als een symbool van kracht en ouderdom. Er kunnen namelijk eiken van honderden jaren ouderdom voorkomen. Tussen het Echtener Zand en de weg Echten – Ruinen staat een heel wijdvertakt exemplaar, dat volgens de gangbare opvatting in Echten duizend jaar oud moet zijn. Dit zal wel sterk overdreven zijn, maar indrukwekkend en van hoge ouderdom is deze boom zeker.
De eik is gemakkelijk aan zijn bladeren met de typische golvende rand te herkennen. Meer bekend zijn nog zijn vruchten, eikels geheten, die door een hoedje met steeltje aan de boom zijn verbonden.
Wat men ook vaak aan eiken ziet zijn de zogenaamde galappels, roodachtig gekleurde knikkers aan de onderzijde van de bladeren. Zij ontstaan doordat galwespen hun eitjes in de eikenbladeren leggen. Het blad groeit uit tot een bolletje waarin zich de larve van de wesp bevindt.
Hoort de eik van oudsher in Nederland thuis, er is nog een andere eikensoort die later uit Amerika in Nederland is geïmporteerd, namelijk de Amerikaanse eik. Men dacht oorspronkelijk hierin een goede vervanger van de inlandse eik gevonden te hebben in verband met zijn snellere groei. Het resultaat is tegengevallen, omdat de kwaliteit van het hout van deze boom aanzienlijk minder is dan die van de inlandse eik.
Het blad van de Amerikaanse eik is groter dan dat van de inlandse eik. Het heeft aan de rand ook golvingen, maar deze lopen in scherpe punten uit. De Amerikaanse eik is op zijn mooist in de herfst. De bladeren verkleuren dan tot dieprood en alle mogelijke schakeringen bruin. Het is om deze reden dat bloemisten hun boeketten zo vaak opsieren met een paar takken van deze eik. Ook deze boom heeft zijn vruchten in de vorm van eikels. Ze zijn wat breder van vorm dan die van de inlandse eik.
Er zijn heel wat Amerikaanse eiken op Westerbergen en wel over het gehele terrein verspreid. In het bos achter het hoofdgebouw staan al behoorlijk uitgegroeide exemplaren. De afgevallen bladeren verteren niet bijzonder snel. Dit heeft tot gevolg dat vrijwel dit gehele bosgedeelte ’s winters op de bodem een tapijt van grote Amerikaanse eikenbladeren heeft, hetgeen niet weinig bijdraagt tot de aantrekkelijkheid van dit bos in de wintermaanden.
De Amerikaanse eiken hebben de brand van 1960 het best overleefd, dat wil zeggen, ze moesten wel gekapt worden, maar de wortelstronken waren kennelijk niet aangetast en deze zijn snel weer uitgegroeid. Nu meestal niet met één stam, maar met vele uitlopers, zodat zij thans min of meer als hakhout aandoen. Heel duidelijk is dit te zien in de speeltuin en in de buurt van bungalows 52 tot en met 56.
Juist deze breed groeiende bomen doen het in de herfst heel goed. Er zijn nog enkele boomsoorten, die het vooral van de herfsttooi moeten hebben, zoals het krentenboompje en de vogelkers.
Een andere oerboom van het Drents land is de berk, die lang niet zo gewaardeerd is als de eik en wel omdat de kwaliteit van het hout veel minder is. De berk is een snelle groeier en dat gaat altijd ten koste van de kwaliteit van het hout. De berk is vrijwel de enige boom met overwegend witte schors en daardoor zo gemakkelijk te herkennen. De witte plekken ontstaan eerst op oudere leeftijd. Jonge berkenbomen hebben een gewone bruine schors. De berk is één van de eerste bomen die vroeg in de herfst bruine bladeren krijgt en deze snel verliest. Van zijn herfsttint moet de berk het dus niet hebben, maar toch heeft het een voordeel dat hij zo gauw kaal wordt. De meeste andere bomen zijn kaal niet op hun mooist. Bij de berk kan men dan echter de witte stam vaak beter zien dan in de zomer, maar bovendien, eerst wanneer hij kaal is blijkt hoe fijn vertakt de berk is en wel meer dan vrijwel iedere andere boom. De kleine takjes, hier twijgen genoemd, zijn zeer buigzaam. Zij werden vroeger voor alle mogelijke doeleinden gebruikt. Een nadeel van de vele twijgen is dat andere bomen moeilijk naast een berk kunnen groeien. Bij harde wind zwiept de berk alles in zijn buurt kapot.
Op wat vochtige grond ontstaat gemakkelijk berken-opslag. De meeste berken op Westerbergen zijn dan ook niet geplant, maar door uitwaaiende zaadjes vanzelf tevoorschijn gekomen. Het stuk terrein dat ligt ten oosten van het havenvakschoolgedeelte op het kampeerterrein is laag en nat en bevatte oorspronkelijk nogal wat veen. Bij de brand van 1960 is alles wat hier stond verdwenen en ook het veen is weggebrand. Er ontstond toen een ideale groeiplaats voor berken, hetgeen tot resultaat gehad heeft dat daar een hoog opgroeiend dicht berkenbosje ontstaan is. Voor het overige staan de berken her en der over het terrein verspreid. De berk is in Drenthe nogal eens gebruikt voor de beplanting van wegbermen. Dit is o.a. het geval op gedeelten van de Oshaarseweg in de richting van Echten. Verder in Drenthe komt het meer voor. Het geeft dan een bijzonder effect, al die witte stammen achter elkaar.
De berk bloeit vroeg in het voorjaar met katjes, een bloeiwijze die onder meer ook bij de wilg voorkomt. Bij de wilg zijnde katjes eerst grijze zacht behaarde knobbeltjes, die zo zacht als kattenharen zijn. Hierdoor is de naam ontstaan. De katjes onderscheidt men in mannelijke en vrouwelijke katjes. Bij de berk lijken de mannelijke katjes eerst op groene verdikte geschubde takjes van een paar centimeter lengte. Later worden zij slap en hangen naar beneden. Zij worden dan bruin met gele spikkels. Blaat men tegen zo’n katje dan komt er een wolk van geel stuifmeel tevoorschijn. De vrouwelijke katjes zijn onaanzienlijker. Hierin vindt de bevruchting plaats en ontstaat later het zaad.
Nog een snelle groeier is de els. Voor de brand van 1960 kwam de els op Westerbergen niet voor. Alles is dus naderhand aangeplant juist om zijn snelle groei. Hoe snel de els wel groeien kan is te zien bij de ingang van het kampeerterrein. In de daar aangebrachte gemengde bebossing zijn de elzenbomen de hoogste en thans wel tien meter of meer hoog. De els heeft een gladde stam. De donkergroene bladeren zijn vrij groot. Er zijn twee soorten elzen: namelijk de grauwe en de witte els, welke beide op Westerbergen voorkomen. De bladeren van de witte els zijn breed, bijna cirkelvormig, maar zij eindigen toch in een stompe punt. De onderzijde is wit-blauwachtig van kleur, vandaar de naam. De bladeren van de grauwe tak zijn vrijwel rond. Aan het einde van het blad loopt de rand zelfs vaak iets terug. De onderzijde van deze bladeren is lichtgroen. Merkwaardig van de els is nog dat de bladeren in de herfst niet bruin worden. Zij vallen af als zij nog groen zijn.
Ook de els bloeit met katjes. De mannelijke katjes gelijken op de berkenkatjes. De vrouwelijke katjes zijn rond. Zij zijn eerst groen, maar worden later donkerbruin. Het zijn dan de bekende elzenproppen geworden.
Een dankbare boom is het krentenboompje. Hoewel van oorsprong niet Drents, is deze boomsoort voor het eerst in Drenthe wel uit Canada geïmporteerd, zodat er een tijd geweest is dat de boom vrijwel alleen in Drenthe voorkwam. Bekend was en is nog het krentenbomenbos in Dwingeloo. Thans is hij over geheel Nederland verspreid. Het krentenboompje is vaak meer struik dan boom en bereikt geen grote hoogte. Dankbaar is de boom wegens zijn bloei en wegens zijn herfsttinten. De bloei vindt plaats einde april, begin mei en wel voordat de bladeren zijn uitgekomen. De bloemen zijn wit en hebben een grootte van enige centimeters. Meestal komen er zeer veel bloemen die dicht bij elkaar staan en over de gehele boom verspreid zijn. De boom is dan juist door het ontbreken van de bladeren als het ware één witte massa. Helaas duurt de bloei maar kort. Na een paar dagen beginnen de bloemen al te verschrompelen en af te vallen. Op dat tijdstip komen de bladeren tevoorschijn, die eerst een lichtbruine kleur hebben en langzamerhand groen worden. De bladeren zijn enigszins eivormig met heel fijne zaagtandjes in de rand. De herfsttinten beginnen vroeg, vaak al einde augustus. Er ontstaan dan vele kleurvariaties van dieprood tot verschillende bruintinten. Omdat alle andere bomen dan nog groen zijn, ontstaan in het oog vallende kleurafwisselingen. Laat in de herfst zijn de vruchtjes rijp, hier besjes. Deze worden zwart - blauw en hebben de neiging wat te verschrompelen. De besjes lijken daardoor op krenten. Hierdoor is de naam krentenboompje ontstaan. Met echte krenten, die kleine gedroogde druifjes zijn, heeft het krentenboompje geen verwantschap.
Op Westerbergen kwam het krentenboompje voor de brand van 1960 niet voor. Zij zijn op het bungalowgedeelte aangeplant tussen andere boomsoorten en vooral langs de rondweg. Niettegenstaande zij dus nog jong zijn en nog niet al te groot, komen zij toch reeds elk jaar uitbundig in bloei.
Nog een dankbare boom is de lijsterbes en wel om zijn bloemen, zijn fijne bladeren en zijn felrode bessen. De bloeitijd is mei – juni. Grote trossen met vele geel – witte bloemetjes trekken dan sterk de aandacht. Ook echter wanneer hij uitgebloeid is, valt de lijsterbes op door zijn fijn gevormde bladeren. Deze zijn zoals dat heet geveerd, hetgeen wil zeggen dat elk blad eigenlijk bestaat uit twee rijen kleine blaadjes, die precies tegenover elkaar staan en één blaadje aan de top. De blaadjes hebben net als de bladeren van het krentenboompje fijne zaagtandjes aan de rand. Zijn de bloemetjes uitgebloeid dan ontstaan de vruchten en wel in de vorm van besjes. Omdat de bloemen in trossen bij elkaar zitten, vormen deze besjes ook weer een verzameling bij elkaar en zo ontstaan schijven met een tien centimeter middellijn die geheel uit besjes bestaan. De besjes zijn eerst groen, later oranje en tenslotte felrood en zijn daardoor al op grote afstand zichtbaar. De besjes zijn een bijzondere lekkernij voor lijsters en andere vogels, vandaar de naam lijsterbes. In de besjes zitten enige pitjes, zaadjes die de vogels ver in het rond laten vallen of die met uitwerpselen het lichaam weer verlaten. Hier wordt dus dezelfde methode toegepast als bij de kraaiheide en de nog te beschrijven vogelkers.
De lijsterbes is een boom, maar kan zich ook enigszins vertakken dan meer op een struik lijken. Hij heeft namelijk veel licht nodig en kan dus niet groeien onder dicht bij elkaar staande bomen. Op Westerbergen komt hij overal voor. In de laatste jaren is een grote hoeveelheid spontaan opgegroeid in de buurt van het kleine ven. Het bos in deze omgeving was oorspronkelijk veel te dicht, zodat in 1963 hier heel wat weggekapt is om de overblijvende bomen wat meer ruimte te geven. Het werd daardoor ook lichter op de bodem en kennelijk is toen een ideale groeiplaats voor lijsterbessen ontstaan.
Een bijzonderheid van de lijsterbes is nog dat het in het vroege voorjaar bij de jonge takken de bast vrij gemakkelijk van het hout losgeklopt kan worden. Door de plattelandsjeugd wordt hiervan gebruik gemaakt om van lijsterbestakken fluitjes te maken. Wilgentakken hebben dezelfde eigenschap, zodat ook die hiervoor gebruikt kunnen worden.
Als laatste van de te behandelen bomen komt de vogelkers aan de beurt. Net als bij de laatste beschreven plant zijn er velen die deze boom niet beminnen en anderen juist wel. De vogelkers kan als een niet te hoge boom opgroeien, maar vertakt zich meestal breed naar alle kanten en is dus meer een struik. Er zijn verschillende soorten, doch in het navolgende zal speciaal de Amerikaanse vogelkers bezien worden. Deze is vrij gemakkelijk te herkennen aan zijn bladeren die vrij spits zijn, maar waaraan opvalt de glimmende bovenzijde. De onderzijde is lichter van kleur dan de bovenzijde en glimt niet. De bladeren staan dichter op elkaar.
De vogelkers bloeit in mei-juni met aardige witte bloemtrossen. Zijn deze uitgebloeid dan ontstaan de vruchtjes, eerst groen van kleur en later donkerrood tot zwart. Het gelijken dan kleine kersen die weer door vele vogels gegeten worden. Het is duidelijk dat hierdoor de naam vogelkers is ontstaan. De gelijkenis met de kers gaat nog verder en wel omdat ieder kersje slechts één pit bevat. De kersjes zijn eetbaar en hebben een verfrissende specifieke smaak. Niet iedereen kan ertegen, dus te veel consumeren is niet aan te raden. De vogelkers houdt langer dan de meeste andere bomen en struiken zijn bladeren vast. Het kan voorkomen dat men in december nog groene exemplaren ziet. Andere exemplaren worden eerder bruin en kunnen dan mooie herfsttinten opleveren. Het voorgaande lijkt onschuldig, zodat nog niet duidelijk is waarom de vogelkers soms zo verfoeid wordt. De oorzaak is het volgende: In hoog opgroeiende bossen zoeken bosbouwers graag naar een geschikte onder beplanting van niet te hoog opgroeiende struiken. Hierdoor wordt de bodem voor uitdrogen behoed en bovendien kunnen de afgevallen bladeren van deze struiken na het verteren weer als voedsel dienen voor de bomen.
Men meende nu indertijd de ideale onder beplanting gevonden te hebben in de Amerikaanse vogelkers. Het middel is echter erger dan de kwaal gebleken. Wanneer de groeiomstandigheden gunstig zijn, groeit de vogelkers zo snel en breed uit, dat hij al het andere wegdrukt en zelfs de hogere bomen in hun groei belemmert. Wil men de vogelkers verwijderen dan is dit haast onmogelijk. Afkappen of bespuiten met chemische middelen helpt niet, omdat de wortelstronken weer snel uitgroeien. De vogelkers is dan als het ware een onkruid in het bos. In bosbouwers kringen wordt hij dientengevolge veelal bospest genoemd. Wanneer men de rode wandelroute volgt, dan komt vrij spoedig na het Echtener Zand een open plek met picknickplaats. Eén en ander is in het hoofdstuk over de wandelroutes beschreven. Vlak voor de picknickplaats ziet men links onder de bomen hele velden vogelkers. Hier is het inderdaad een plaag geworden.
Nu degenen die wel waardering voor de vogelkers hebben. Dat zijn de beheerders van vakantieoorden. In de eerste plats al omdat het een mooie struik is met zijn witte bloemen en zijn opvallende bladeren en omdat hij zolang zijn bladeren houdt. Bijzonder geschikt is de vogelkers vooral als beschutting tegen de wind op kampeerterreinen en dergelijke. Hij groeit snel en door zijn dicht bij elkaar staande bladeren geeft hij een goede windbeschutting. Hij wordt niet te hoog, zodat het terrein niet altijd in de schaduw komt te liggen. Bovendien op een vakantieoord zijn meestal wel mensen beschikbaar die kunnen wegkappen als de vogelkersbegroeiing uit de hand dreigt te lopen.
Op Westerbergen zijn de groeiomstandigheden kennelijk niet zo gunstig als op het genoemde gebied in de staatsbossen. Er is nergens een gedeelte waar te veel vogelkers is ontstaan. Hij komt verspreid over het hele terrein voor. Aan de rondweg over het bungalowgedeelte staan verschillende exemplaren, verder op het kampeerterrein en een vrij grote hoeveelheid aan de rand van het bos bij de eerste grafheuvel.